Mijn roman in de bibliotheek van mijn middelbare school, tussen literaire helden uit mijn jeugd
Door weer en wind fietste ik in mijn tienerjaren van mijn huis in het buitengebied van Deventer naar mijn middelbare school. Vijf dagen per week, vijfenveertig minuten heen, vijfenveertigminuten terug. Soms met vriendin Marieke, vaak alleen. In mijn herinneringen altijd met wind tegen, meestal in de regen – en nooit droeg ik een regenbroek (want: niet cool).
Mijn discman, die niet in mijn jaszak paste, stopte ik in de rugzak onder mijn snelbinders. Iedere keer als ik fietste over een boomwortel die het asfalt omhoog duwde, sloeg de muziek over. Ik trapte me een ongeluk, vloekte tegen de snijdende wind en de gure kou. Baalde van mijn koude knuisten en warme oksels, die kringen vormden in mijn shirt (ook niet cool).
Als zeventienjarige kwam ik er voor het laatst, om mijn havo-diploma in ontvangst te nemen. Een paar weken geleden zette ik er na zestien jaar weer een voet over de drempel.
Ik had geen idee wat ik ‘later’ wilde, waarin ik goed was
Met een vingerknip slingerde ik terug in de tijd en zag ik mezelf weer staan op de verhoging achterin de aula. Onhandig en onzeker. Géén idee hebbend wat ik later toch in hemelsnaam moest, wat ik wilde, waarin ik goed was.
Terwijl ik gewend raakte aan de bedwelmende geur van puberzweet die de aula vulde, liep ik door het gebouw waar een deel van mijn jeugd zich afspeelde. Via het trappenhuis bereikte ik de eerste verdieping. Ik liep langs de mediatheek, waar ik vroeger stiekem zat te msn-en en een (afzichtelijke) CU2-pagina maakte, zoekend naar het lokaal waarin ik een afspraak had met een docent Nederlands.
Mijn roman naast Renate Dorrestijn, Ronald Giphart en Joost Zwagerman
Ik overhandigde haar mijn debuutroman Waar ik liever niet kom, mijn donatie aan de schoolbibliotheek waar ik als tiener boeken leende die ik las voor mijn literatuurlijst. Toen niet voor mogelijk houdend dat ik later zelf boeken zou schrijven. En dat die dan zouden worden uitgegeven. Een plaats zouden vinden in de boekenkast van diezelfde bibliotheek tussen romans van Renate Dorrestijn, Ronald Giphart en Joost Zwagerman, die ik als tiener verslond.
De docent en ik kletsten wat en namen afscheid toen de schoolbel ging. Met opgeheven hoofd liep ik langs de kluisjes waartegen een blond meisje net zo onhandig hing als ik vroeger deed. Ik ving haar blik en lachte naar haar, alsof ik contact maakte met mijn jongere zelf die werkelijk geen idee had waartoe ze later in staat zou zijn.